‘Je sponsort de pantserdivisies van Poetin’, schreeuw ik naar boven. De oudste dochter staat onder de douche. Onder aan de trap blijf ik nog even luisteren en ineens valt me op dat uit haar waterdichte JBL-speaker een gitaarlick klinkt die ik ken, maar niet kan plaatsen.
Het is anders dan de nederhiphop, waarvan het gros maar niet wil veranderen in sterrenstof. Ook anders dan die soulzangeres uit Brixton die zij mij tipte. We kochten kaartjes voor het uitverkochte concert, dat keer op keer werd verplaatst en nu -een wonder- op de eerste avond ná de eindexamens zal plaatsvinden. Voorzichtig peilt ze of ik mijn kaartje wil afstaan aan een schoolvriendin. ‘Tuurlijk joh, ga samen. Dagje Amsterdam, lekker met de meiden’, zeg ik. ‘Echt?’, vraagt ze. Ik denk dat ze mijn goed verborgen teleurstelling toch heeft geroken. ‘Zeker weten?’ Snel praat ik eroverheen. ‘Zeker! En de kaartjes krijgen jullie cadeau van mij.’
Terwijl ze haar haren in de handdoek knoopt, vraag ik naar het gitaarliedje. Ze kijkt even op het schermpje in haar Spotify-lijstje. ‘Het is Whitney’, zegt ze. ‘Oh verrek ja’, zeg ik. ‘Whitney, het indie-bandje, niet de dode zangeres. Die lui zijn goed hè? Maar… hoe kom jij hieraan?’ Ze geeft het antwoord waar het vaderhart van overslaat. ‘Gast, dit had jij op het vakantiebandje staan, toen in de auto naar Frankrijk.’ Ontroering borrelt op, maar ik laat het niet merken en gooi er een grapje in. ‘Hey Lianne, dit is dus standaard antwoord van een Brabander die niet op de naam van deze band kan komen hè?’ Ze lacht. Mijn gebbetjes heeft ze altijd snel door en ze zegt het op zijn Brabants. ‘Whitney.’
Ik denk terug aan vakanties in Frankrijk. Aan die keer dat we terugreden over de périphérique naar het tankstation waar ze knuffel Flappie waarschijnlijk had verloren. Haar tranen waren te dik, de files namen we op de koop toe. Aan de andere kant van Parijs, waar we uren eerder al waren geweest, kwamen we erachter dat ze Flappie zelf in de koelbox had gestopt, die naast haar kinderstoeltje op de achterbank stond.
Ze zit inmiddels zelf achter het stuur van de Volvo. Nog niet naar Frankrijk, maar dat duurt niet lang meer. ‘Godver, wat een schijtbak’, zegt ze als de motor afslaat bij het stoplicht. Haar moeder kijkt mij verwijtend aan. Niet vanwege de gebrekkige staat van de auto, maar vanwege het temperament. Het gevloek komt uit mijn genen, niet de hare.
Ze kleurt buiten de lijntjes, maar nooit naast het vel.
Goddank is ze de leeftijd voorbij waarop papa vooral normahaal moet doen. We rollen lekker. En het leven raast ondertussen achteloos door. De eerste grote verkering is alweer uit, de volgende wacht maar even. Ze houdt van feestjes. En de kroeg. Maar de dingen die ouders belangrijk horen te vinden, laat ze niet in de soep lopen. Ze kleurt buiten de lijntjes, maar nooit naast het vel. Op zaterdagmorgen komt ze naast me zitten aan de lange eettafel. Ze schuift eerst een bak koffie door en dan het lijstje. ‘Kijk, deze punten gaan we wegwerken. Eerst de stufi, dan de zorgverzekering en daarna de belastingaangifte van de bijbaan.’
Ze is een kind waar we nooit naar om hoeven te kijken, maar waarbij het de moeite loont om dat vaak te doen. Achttien. Het vloog voorbij. Over een maand verhuist ze naar Groningen. Haar leven begint. Nu echt.
Mooi geschreven, Bart.
Trots…
Een trotse vader!!!