Ik gooi de zwarte Volvo Fyra vol voor € 2,27 per liter. Terug op het asfalt meldt de radionieuwsdienst dat Shell het afgelopen kwartaal een winst heeft geboekt van 7,1 miljard dollar. Netto. De nieuwslezer: ‘Dat resultaat is vooral te danken aan de hoge olieprijs’.

De golf van liefde die door mijn lichaam stroomt, overvalt me. In deze barre tijden voelt het goed om een ander te steunen. En de aandeelhouders van Shell hebben het vast niet makkelijk. De Shell, onze nationale trots. Althans, nog even dan, want ze gaan naar Londen verkassen omdat we de dividendbelasting over die prachtige winstcijfers niet willen afschaffen.

Op de provinciale weg sukkel ik verder, hangend achter een bulkwagen met kunstmest (onbetaalbaar, het grijze goud). Tijd zat om door te mijmeren. De overheid heeft dat geld ook nodig hè? Het land runnen wordt steeds duurder. Als de pleuris uitbreekt, gaat onze overheid van alles redden. De organisatie van zorg, evacuaties uitvoeren en het regelen van vluchtelingenopvang, dat ging niet zo goed. Maar hey, dat is klein bier. We zijn wel keigoed en razendsnel in geld geven. We geven al jaren miljardensteun aan een vliegmaatschappij die moeilijk meekan in de race naar de bodemprijzen. Nu moeten er weer Leopards, Javelins en Stingers komen, die we waarschijnlijk gaan wegbezuinigen als over een tijdje de vrede uitbreekt. En we kochten grote banken die niet zo goed op onze centen hadden gepast.

Ondertussen blijft alles van waarde weerloos. Als je ontdekt dat jouw kind acute ggz-zorg nodig heeft, dan snap je wel waar die miljarden vandaan zijn gekomen. De voedselbanken melden dat ze in hetzelfde kwartaal als waarin Shell 7,1 miljard dollar winst boekte, zesduizend nieuwe gezinnen hebben verwelkomd als vaste klant. Opvallende trend is dat daar veel werkende mensen met een modaal inkomen tussen zitten, zo laat een woordvoerder weten. 

‘Wel in het spaarvarken stoppen hè? Niet alles vanavond opmaken!’  

Een dag later, bij de laatste thuiswedstrijd van de volksclub, gaat het ook de godganse tijd over geld. ‘Haal nog maar wat extra muntjes want volgend seizoen worden ze vast weer duurderder.’ De man in opkruipend, roodgeel shirt moedigt me aan vanonder zijn zwarte visserspetje. Ik bedank hem voor de tip en voer twee briefjes extra aan de automaat. Tik, tik, tik. De machine spuugt paarse pretpecunia uit. ‘Dat scheelt straks een slok op de borrel.’ De man met het visserspetje geeft me vaderlijk advies. ‘Wel in het spaarvarken stoppen hè? Niet alles vanavond opmaken!’  

Op de tribune is onze nieuwe trainer het gesprek van de dag. ‘Een dooie dul’, oordeelt mijn buurman. De dertiger, in een mosgroene jas van ØLÅF, staat altijd in de buurt. Samen gaan we door berg en dal, maar ik heb geen idee hoe hij heet. ‘Nou ja, die trainer is vast niet duur’, concludeert de tribunegenoot. ‘Hij zit al een tijdje thuis op de bank, na zijn ontslag bij Utrecht.’ Samen concluderen we dat deze kostenbesparing goed van pas komt. Onze club, de mooiste van het land, moet elke zomer een dozijn nieuwe spelers kopen. De buurman: ‘En goeie voetballers worden er ook niet goedkoper op’. Even voel ik me lullig dat ik zojuist die clubmuntjes goedkoop heb ingeslagen. En dan zegt de supporter in de mosgroene jas: ‘Dat kutgeld ook altijd’.

We moeten leren leven met minder.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *