Zondag is de derby die het humeur de komende weken gaat bepalen. Wij tegen zij.

Mijn halve familie is zij. En mijn kameraad die dankzij wapperende manen en een stevige baard de bijnaam Jezus kreeg. Ook hij is supporter van de anderen. Bij winst roepen we allebei dat de rivier van ons is.

Hun stadsnaam krijg ik prima uit mijn mond. En ik ga gewoon naar de Gamma, ook al is die winkel opgetuigd in hun kleuren. Toch cultiveer ik het vijandbeeld graag. Dan begin ik over dat afstotelijke stadion, in lelijkheid gevangen door een naam waarvan je de haren te berge rijzen. Waar alleen maar nette mensen werken, die schande spreken over ons, van die prachtige club waar we gewoon niet zo goed kunnen voetballen. Alsof het daarom gaat.

Gretig vertel ik over de managers op hun tribunes. Dat ze allrisk zijn verzekerd, hun middenklassers manisch poetsen en hun moestuintjes aanharken. ‘Haha, dat is alles wat jij ook bent’, schampert de dochter. Ik luister niet en orakel verder. Over supporters die thee en witte wijn drinken. Dat ze nooit vloeken, behalve als het over ons gaat. Dat ze Birkenstocks dragen. En hun haren kammen.

‘Desespereer toch niet altijd zo’,  zeg ik plagerig tegen Jezus. ‘De wetten van de derby schrijven voor dat de underdog meestal wint’

Mijn kameraad rijdt niet in een gepoetste middenklasser. Hij is geen manager en drinkt geen witte wijn. De grote, vriendelijke reus werkt in de gehandicaptenzorg, stemt SP en houdt van Slayer. In zijn gebutste auto ligt altijd een tas vol met bordspelletjes. Om vetes gemoedelijk te beslechten. Hij is een geweldige kerel, die ik op jaarlijkse basis laat weten dat hij stiekem beter bij onze club past. Voor de zekerheid zeg ik erbij dat hij dit als een compliment mag beschouwen. ‘Dat weet ik toch, jongen’, brombeert hij dan. Toch blijft Jezus trouw aan gene zijde.  

Dit keer is de kameraad rivierafwaarts er niet gerust op. Voor het eerst sinds lange tijd zijn wij favoriet. ‘Desespereer toch niet altijd zo’, zeg ik plagerig. ‘De wetten van de derby schrijven voor dat de underdog meestal wint.’

Ondertussen wil de rest van het gezin weten, waar ik me toch zo druk over maak. ‘De vijand bevestigt onze eigen identiteit’, zeg ik dan. ‘Die moet je met liefde haten.’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *