We hebben kaartjes gekocht voor 95 gulden. Met een bezwaard gemoed, want de akoestische reputatie van de Arena is twee jaar na de opening al vrij beroerd.

Als we op het eind van de zompige julidag bij het stadion arriveren, staat er een rij. Die mensen hopen in het voorste vak te belanden. Dat vak is opgericht om te voorkomen dat de fans vooraan worden doodgedrukt. Van een afstandje monsteren we de situatie. ‘Toch is er minder volk dan ik had verwacht’, zegt de vriendin. De Stones kwamen vaak in die jaren. De rij bestaat uit vijftigers en zestigers. Met geborduurde tongen op vale spijkerjacks die nooit meer dichtgeknoopt zullen worden. De meesten roken shag.

Er moet een flinke afstand worden afgelegd naar het podium. En in 1998 ben ik bijzonder fit. Als ik er een sprintje uitknal, dan beland ik misschien wel in het voorste vak.

Mijn geluk is de steile stadiontrap in het parcours. Daar haal ik de laatste plukjes hijgende fans in. In volle vaart arriveer ik in het voorste vak. Babbelend met de man bij het toegangshek wacht ik op mijn meisje. Zij komt te laat aanwandelen, maar de poortwachter strijkt over zijn hart. Het wordt een mooie avond. Er is een aparte bar in het voorste vak. Mick Jagger deelt een high five met knipoog uit aan de vriendin, maar als hij fluisterend in haar oor vraagt of ze meegaat naar het hotel, zegt ze “nee”. Al kan ik me dat ook verkeerd herinneren.

De puberzoon wijst ons fijntjes op hun komst. Daarna speelt hij Can’t you hear me knocking van Sticky Fingers op zijn gitaar. Met de ramen open.

Het favoriete album van onze puberzoon-die-geestelijk-in-1973-leeft, is Exile on Main Street. De Rolling Stones komen opnieuw naar de Arena die inmiddels de naam van Johan Cruijff draagt, maar nog steeds een beroerde reputatie geniet qua akoestiek. De saxofonist en de drummer zijn overleden, net als Johan, maar Mick & Keith leven nog. De puberzoon wijst ons fijntjes op hun komst. Daarna speelt hij Can’t you hear me knocking van Sticky Fingers op zijn gitaar. Met de ramen wijd open. Mijmerend vraag ik me af of ik het sprintje nog zou kunnen winnen.

Als de kaartverkoop begint, wordt al snel duidelijk dat je niet meer hoeft te sprinten. Je moet gewoon dokken. Het vak waar je niet wordt doodgedrukt, heet tegenwoordig the diamond pit.

Teleurgesteld zeg ik tegen mijn zoon dat je niet én Street Fighting Man kunt spelen én 350 euro vragen voor een toegangskaartje. Hij begint te lachen. ‘Gast, die lui zijn bijna tachtig. Krijg je er voor dat geld koffie en cake bij?’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *